Vrijwilliger in beeld: Joris

VERLIEFD OP DE VOEDSELTUIN. ZO OMSCHRIJFT JORIS ZIJN BAND MET ‘DE TUIN’. DEZE LIEFDE BEGON VOOR HEM EEN PAAR JAAR GELEDEN TIJDENS ZIJN STUDIE TOEGEPASTE PSY­CHOLOGIE. MET TWINKELENDE OGEN VERTELT HIJ OVER DEZE START: “IK LIEP ELDERS STAGE, DAT WAS OOK EEN MAATSCH­APPELIJK INITIATIEF, MAAR DAAR ZAT IK NIET OP M’N PLEK. IK KEEK WAT ROND VOOR EEN NIEUWE STAGEPLEK EN TOEN VIEL MIJN OOG, VIA ROTTERDAMMERS VOOR ELKAAR, OP EEN OPROEP VAN DE VOEDSELTUIN.

Er stond letterlijk dat ze mensen zochten met groene vingers. Ik had nog nooit getuinierd maar het sprak mij direct aan. Ik denk dat het de buitenlucht was die mij in eerste instantie aansprak en uiteraard ook de aard van het project. We bespraken de mogelijkheden voor een stage en ik ben gelijk aan de slag gegaan. Ik mocht iemand coachen en heb een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd door o.a. allerlei interviews af te nemen. Aan de hand daarvan heb ik enkele verbeterpunten aan mogen dragen.”

Na zijn stageperiode was het voor Joris vanzelfsprekend dat hij zou bli­jven. “Er zijn zoveel dingen die mij aanspreken hier en zulke fijne mensen om mee samen te zijn. Ik voel echt een diepere verbinding. Ik wist niet dat ik ook het tuinieren zo cool zou vinden. Het voelt lekker vrij en je kunt hier helemaal ontdekken wat je leuk vindt. Ik ben gaan koken en klussen en maak allerlei dingen met mijn handen. Mijn creativiteit stroomt volop. Ik kom nog steeds 2 dagen per week ‘op de tuin’. Het is een plek waar ik een nieuwe wereld heb leren ontdekken die ik de rest van mijn leven kan toepassen.” Op de vraag wat hij hier precies mee bedoelt, licht hij toe: “Ik heb veel kennis van planten opgedaan, ik heb handigheid in klussen gekregen en mijn sociale vaardigheden zijn verder uitgebreid. Mijn geest is meer geopend. De Voedseltuin herinnert me aan mijn passies.”

Joris is inmiddels bijna afgestudeerd en droomt over een toekomst waarin hij misschien zelf aan het roer staat van een mooi maatschappelijk initiatief. “Wie weet zet ik in de toekomst een zorgboerderij op. Het buitenzijn hoort bij mij.”